-
1 mariage
mariage [maarjaazĵ]〈m.〉♦voorbeelden:mariage à l'essai • proefhuwelijkmariage d'inclination • huwelijk uit genegenheidmariage d'intérêt • huwelijk uit berekeningmariage de la main gauche • concubinaat, (het) samenwonen, (het) hokkenprojets de mariage • trouwplannenmariage de raison • verstandshuwelijkcontracter un mariage • een huwelijk sluitendonner en mariage • ten huwelijk gevenmariage entre homosexuels • homohuwelijkmariage par procuration • huwelijk bij volmacht, met de handschoenm1) huwelijk2) bruiloft3) samenvoeging -
2 contracter un mariage
contracter un mariage -
3 alliance
alliance [aaljãs]〈v.〉1 alliantie ⇒ verdrag, verbond♦voorbeelden:f1) bondgenootschap, verbond2) combinatie3) huwelijk4) trouwring -
4 contracter
contracter [kõtraaktee]1 〈 schuld, verplichting, verbintenis, verbond〉 aangaan ⇒ 〈 verplichting, verantwoordelijkheid〉 op zich nemen ⇒ 〈 verzekering〉 afsluiten ⇒ 〈 lening, huwelijk〉 sluiten♦voorbeelden:4 être contracté • nerveus, gespannen zijn1. v1) (af)sluiten [contract]2) aangaan [verplichting]3) op zich nemen [verantwoordelijkheid]4) oplopen [ziekte]5) aannemen [gewoonte]6) (doen) samentrekken [spieren]7) spannen [spieren]2. se contracterv2) verstarren [gezicht]
См. также в других словарях:
Same-sex marriage in the Netherlands — Two men marrying in Amsterdam, Netherlands, in the first month marriage there was opened to same sex couples (2001).[clarification needed] … Wikipedia